coureur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cou·reur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wielrenner, autorenner’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]
- Naamwoord van handeling van het FRanse courir met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coureur | coureurs |
verkleinwoord | coureurtje | coureurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- wielrenner, motor- of autoracer
Hyponiemen
Vertalingen
1. wielrenner, motor- of autoracer
Gangbaarheid
- Het woord coureur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coureur" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "coureur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ coureur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
coureur | le coureur | coureurs | les coureurs |
Zelfstandig naamwoord
coureur m
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van coureuse