• con·tra·dic·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord contradictie contradicties
verkleinwoord - -

de contradictiev [3]

  1. tegenstrijdigheid
     De contradictie zocht naar haar zwakke plek om meer tweedracht te zaaien.[4]
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]