Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·man·di·tair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stil (van vennoot)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse commanditaire (met het voorvoegsel com-) met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord commanditair commanditairen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de commanditairm [3]

  1. stille vennoot in een commanditaire vennootschap, commanditaris
stellend
onverbogen commanditair
verbogen commanditaire
partitief commanditairs

Bijvoeglijk naamwoord

commanditair [4]

  1. betrekking hebbend op een of meer commanditarissen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen