commanditair
- com·man·di·tair
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stil (van vennoot)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse commanditaire (met het voorvoegsel com-) met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | commanditair | commanditairen |
verkleinwoord | - | - |
- stille vennoot in een commanditaire vennootschap, commanditaris
stellend | |
---|---|
onverbogen | commanditair |
verbogen | commanditaire |
partitief | commanditairs |
commanditair [4]
- betrekking hebbend op een of meer commanditarissen
1.
- Het woord commanditair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "commanditair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ commanditair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).