coiffeur
- coif·feur
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kapper’ voor het eerst aangetroffen in 1802 [1]
- Naamwoord van handeling van coifferen met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coiffeur | coiffeurs |
verkleinwoord | coiffeurtje | coiffeurtjes |
- Het woord coiffeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coiffeur" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "coiffeur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ coiffeur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Naamwoord van handeling van het werkwoord coiffer met het achtervoegsel -eur.
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord | |
mannelijk | coiffeur | le coiffeur | coiffeurs | les coiffeurs |
vrouwelijk | coiffeuse | la coiffeuse | coiffeuses | les coiffeuses |
coiffeur m