Nederlands

 
[1] coaster Victoria
 
[2] roller coaster
Uitspraak
Woordafbreking
  • coas·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kustvaarder’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord coaster coasters
verkleinwoord coastertje coastertjes

Zelfstandig naamwoord

de coasterm

  1. (scheepvaart) vrachtschip kleiner dan 1800 Bruto Register Ton (1 BRT = 2,83 m³)
    • Wist u trouwens dat die horsmakreel, ondanks de geringe consumptie hier, van levensbelang is voor de Nederlandse visserijsector? De grootste diepvriestrawlers van de vloot vangen ze op de Atlantische Oceaan buiten West-Afrika. De niet geringe vangsten worden - althans dat was jaren het geval - vervolgens op de Canarische Eilanden gelost, waarna coasters ze naar Nigeria en Kameroen verschepen. Daar worden ze gedroogd. Ik heb me weleens laten vertellen dat Nederlandse vissers in sommige jaren garant staan voor zestig procent van de inname aan dierlijke eiwitten in die landen - een markt die gaandeweg wordt aangevreten door Chinese vissersboten.[3] 
  2. achtbaan
    • ‘De koningin van het karate’, wordt Nortan (35) genoemd. Ze is drievoudig Europees kampioen en werd tweede en derde van de wereld. „Ik ben nog steeds de best presterende vrouwelijke karateka van Nederland”, zegt zij. Met ‘nog steeds’ bedoelt zij: ondanks haar leeftijd en de emotionele roller coaster waarin zij is beland.[4]  
    • Voorlopig draait VR om korte injecties van spektakel en entertainment, geen continue staat van zinsbegoocheling. Niet al onze zintuigen zijn zo makkelijk voor de gek te houden. Je kunt walvissen aaien zonder nat te worden, en door de ruimte vliegen terwijl je toch zwaartekracht voelt. In pretpark Six Flags bij Los Angeles hebben ze daar iets op gevonden: de virtual reality-coaster. Met een VR-bril op zit je in een achtbaan en waan je je een vechtpiloot of een drakenruiter die - zowel virtueel als in werkelijkheid - looping na looping maakt. Ongelooflijk. [5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen