een

 
Een chinchilla domestica
  • chin·chil·la
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘knaagdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1840 [1] [2]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord chinchilla chinchilla's
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord chinchilla
verkleinwoord

de chinchillav / m [3]

  1. (knaagdieren) Chinchilla lanigera   Zuid-Amerikaans knaagdier uit het geslacht der chinchilla's, dat veel gefokt wordt om zijn pels.
  2. bont van de chinchilla
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen
partitief chinchillas

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
chinchilla [4]

  1. van chinchilla
87 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[5]