Geroosterde cashewnoten.
  • ca·shew·noot
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘notensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
  • samenstelling van  cashew  en  noot 
enkelvoud meervoud
naamwoord cashewnoot cashewnoten
verkleinwoord cashewnootje cashewnootjes

de cashewnootv / m

  1. (plantkunde) (voeding) Anacardium occidentale   lekkernij, eetbaar zaadje van de acajouboom
97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]