camelia
- ca·me·lia
- van modern Latijn Camellia, eponiem: Carl Linnaeus vernoemde het geslacht naar de 17e-eeuwse Tsjechische jezuïet en botanicus G.J. Kamel ; in de betekenis van ‘kamerplant’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | camelia | camelia's |
verkleinwoord | cameliaatje | cameliaatjes |
- (plantkunde) benaming voor planten uit het geslacht Camellia , bedektzadigen in de familie Theaceae met donkergroene, leerachtige bladeren en grote, meestal gevulde bloemen ook gebruikt als kamerplant
Naargelang de gevolgde taxonomie omvat het geslacht zo'n 100 tot 250 soorten, voorkomend in oostelijk en zuidelijk Azië, van de Himalaya tot in Japan en Indonesië.
- Het woord camelia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "camelia" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "camelia" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ camelia op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be