Nederlands

 
cadeaupapier
Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·deau·pa·pier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cadeaupapier
verkleinwoord cadeaupapiertje cadeaupapiertjes

Zelfstandig naamwoord

het cadeaupapiero

  1. glanzend of gekleurd papier waarin met een product verpakt dat men als feestelijke presentje wil geven
     Het is de ochtend na pakjesavond. Tijd voor het hele land om het cadeaupapier van de vloer te rapen, die ene vieze surprise op te ruimen en een kerstboom op te tuigen. Want dat hoort.[1]
     Bezoekers van de kersttruck kunnen kerstsokken of cadeaupapier meenemen in ruil voor een donatie aan het Rode Kruis. Daarnaast kunnen bezoekers genieten van heerlijke hapjes gemaakt door vrijwilligers van de Welcome app.[2]
Hyperoniemen
Hyponiemen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Doei Sint, hoi kerstboom!” (06-12-2014), NOS
  2.   Weblink bron “Coca-Cola-kersttruck komt naar Apeldoorn en Rijssen” (06-12-2019), Tubantia