• bur·les·ke
enkelvoud meervoud
naamwoord burleske burlesken
verkleinwoord

de burleskev / m

  1. (letterkunde) spottend bedoeld gedicht of toneelstuk
  2. (muziek) spottend bedoeld muziekstuk, bijv. in de vorm van een operette

burleske

  1. verbogen vorm van de stellende trap van burlesk
69 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]