affiche voor een operette
  • ope·ret·te
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘opera met dialoog’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • uit het Italiaans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord operette operettes
verkleinwoord operetje
operettetje
operetjes
operettetjes

de operettev / m [3]

  1. (muziek), (toneel) een vrolijk muzikaal toneelstuk waarin zang en gesproken woord elkaar afwisselen met als basis lichte klassieke muziek, minder serieus dan een opera
    • Brussel zat vooraan in de les. Niet veel later dan het Colisé op de Champs Elysées in 1780, ging de Vaux Hall in het Warandepark van start. Het waren de broers Bultos die er hun schouders onder zetten, een familie die koffiehuizen en stokerijen runde. In hun contract stond dat ze ‘minstens twintig vaux halls per seizoen zouden organiseren’ en dat ‘een vaux hall minstens vier uur duurde’. Ze mikten op muziek, operette en bals, al dan niet gemaskerd. [4] 
    • En zo voerden de Limburgse Stehgeiger en zijn Johann Strauss Orkest het internationale publiek (dit jaar met tachtig (!) nationaliteiten ver­tegenwoordigd, onder wie fans uit Palau, een eilandengroep in de Grote Oceaan) naar het walhalla van de Weense wals en muzikale omstreken als operette, opera en musical. Van Giacomo Puccini ('De kippenvel-componist') en een krachtige versie van Ravels Bolero, via de Skaters Waltz van Émile Waldteufel en een medley uit My Fair Lady, tot evergreens als Am schönen blauen Donau, de Radetzsky Mars en Adieu mein Kleiner Gardeoffizier. [5] 
92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
operette operettes

operette

  1. (muziek), (toneel) operette