buksboom
- buks·boom
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘heester’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
- samenstelling van buks zn en boom zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buksboom | buksbomen |
verkleinwoord | buksboompje | buksboompjes |
- (plantkunde) (medisch) Buxus sempervirens geslacht van altijdgroene heesters
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord buksboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "buksboom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ buksboom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).