buks
- buks
- [A] van Middelnederlands bus onder invloed van Duits Büchse "jachtgeweer", in de betekenis ‘vuurwapen’ aangetroffen vanaf 1388 en in de betekenis ‘kort geweer’ vanaf 1772 [1] [2] [3]
- [B] via Middelnederlands buks en Oudnederlands buks van Latijn buxus, in de betekenis van ‘buksboom, heester’ als deel van een plaatsnaam aangetroffen vanaf 856 en plantennaam vanaf 1350 [4] [5] [3]
[A]+[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | buks | buksen |
verkleinwoord | buksje | buksjes |
- zwaar soort geweer
- In de schietsport wordt nog wel met buksen geschoten.
[B] de buks m
- (plantkunde) benaming voor bomen uit het geslacht Buxus sp. uit de buxusfamilie
- Het woord buks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buks" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ buks (geweer) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 "buks" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ buks (heester) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be