bukken
- buk·ken
- In de betekenis van ‘vooroverbuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1445 [1]
- het intensief van buigen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bukken |
bukte |
gebukt |
zwak -t | volledig |
bukken
- inergatief vooroverbuigen, je verlagen tot iets
- ,,Televisie is een medium dat om een zekere gedienstigheid vraagt. De hoekige kanten van je persoonlijkheid moet je onderdrukken. Ik heb daar geen zin meer in. Ik heb niet zoveel zin meer om te moeten bukken en buigen voor de goede smaak. Tegelijkertijd is de intellectuele overdracht op televisie verdwenen. Er zijn nog maar weinig goede documentaires te zien en er is geen boekenprogramma. Dat is jammer, want het gaat er tenslotte toch om dat een enkeling wordt aangestoken door iets wat hij ziet.'[3]
- wederkerend zich ~: het lichaam geheel voorover buigen (om bij iets lagers te komen)
- Hij bukte zich om met zijn hand bij de gevallen pen te komen.
1. het lichaam geheel vooroverbuigen om bij iets lagers te komen
- Het woord bukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bukken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "bukken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Michel Krielaars NRC 20 september 2002
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be