baisser
![]() |
baisser
- overgankelijk naar beneden doen
- «Baisser les glaces d’une voiture.»
- De ramen van een auto naar beneden doen.
- «Baisser les glaces d’une voiture.»
- wederkerend se ~: bukken
- onovergankelijk dalen
- ↑ baisser (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994)
op de website cnrtl.fr
.