buitenboordbeugel

Nederlands

 
1. Meisje met een buitenboordbeugel.
Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·boord·beu·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenboordbeugel buitenboordbeugels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de buitenboordbeugelm

  1. (medisch) (informeel) deels buiten de mond aangebracht metalen hulpmiddel waardoor het gebit in een bepaalde, gewenste stand gaat groeien
     Het lijkt niet overdreven nu al te stellen dat het toepassen van deze minischroeven in de toekomst het optimaliseren van de stand van de tanden en kiezen vereenvoudigt en de patiënt verlost van het vervelende dragen van een buitenboordbeugel.[1]
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    M.A.J. Eijkman
    “Buitenboordbeugel kan weer verdwijnen” (8 september 2014) op nrc.nl