orthodontie
- Geluid: orthodontie (hulp, bestand)
- or·tho·don·tie
- In de betekenis van ‘tandheelkunde gericht op verbetering van het gebit’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- afgeleid van het Griekse 'odōn' (2e nv. odontos) met het voorvoegsel ortho- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orthodontie | - |
verkleinwoord | - | - |
de orthodontie v
- de tandheelkunde die gericht is op de vorming van een regelmatig gebit
- Hij heeft een nieuwe praktijk opgericht waar hij orthodontie uitoefent.
1. de tandheelkunde die gericht is op de vorming van een regelmatig gebit
- Het woord orthodontie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "orthodontie" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "orthodontie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be