Nederlands

 
Buikdans
Uitspraak
Woordafbreking
  • buik·dans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buikdans buikdansen
verkleinwoord buikdansje buikdansjes

Zelfstandig naamwoord

buikdans m [1]

  1. (dans) een dansvorm afkomstig uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika waarbij de verschillende lichaamsdelen (heupen en buik) veelal onafhankelijk van elkaar bewegen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

vervoeging van
buikdansen

buikdans

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buikdansen
    • Ik buikdans. 
  2. gebiedende wijs van buikdansen
    • Buikdans! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buikdansen
    • Buikdans je? 
    • Als ik buikdans, voel ik me ook ongelofelijk zelfverzekerd. [2]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen