bruidspaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bruidspaar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bruids·paar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bruid en paar met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bruidspaar | bruidsparen |
verkleinwoord | bruidspaartje | bruidspaartjes |
Zelfstandig naamwoord
het bruidspaar o
- De twee mensen die met elkaar in het huwelijk treden
- Hoewel er in Nederland een aantal eisen wordt gesteld aan beide partners van het bruidspaar, heeft geen daarvan betrekking op het geslacht of de godsdienst van een van de partners.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bruidspaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bruidspaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be