• brief·pa·pier
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘postpapier’ voor het eerst aangetroffen in 1843 [1]
  • samenstelling van  brief  en  papier 
enkelvoud meervoud
naamwoord briefpapier -
verkleinwoord - -

het briefpapiero

  1. licht papier dat speciaal geschikt is voor geschreven brieven die per post verzonden moeten worden
    • Vroeger was er briefpapier met allerlei motieven, tegenwoordig zijn er achtergrondjes voor de e-mail. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]