bretel
- bre·tel
- In de betekenis van ‘broekdraagband’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1827.[1]
- Leenwoord uit Frans bretelle, eerder al ‘een leren riem die over de schouder loopt’, ontlening aan Middelhoogduits brittel ‘hoofdstel’.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bretel | bretellen, bretels |
verkleinwoord | (bretelletje) | (bretelletjes) |
1. broekophouder
- Het woord bretel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bretel" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bretel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be