brekebeen
- Geluid: brekebeen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbrekəˌben / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbre.kə.ˌben/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbre.kə.ˌben/
- bre·ke·been
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brekebeen | brekebenen |
verkleinwoord | brekebeentje | brekebeentjes |
- iemand die zwakke benen heeft en ze gemakkelijk breekt
- een erg onhandig persoon
- Het woord brekebeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brekebeen" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ brekebeen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be