• bre·ke·been
enkelvoud meervoud
naamwoord brekebeen brekebenen
verkleinwoord brekebeentje brekebeentjes

de brekebeenv / m

  1. iemand die zwakke benen heeft en ze gemakkelijk breekt
  2. een erg onhandig persoon
88 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]