Nederlands

 
[1] brandgang in bebouwde omgeving
 
[2] brandgang in bos
Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·gang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandgang brandgangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de brandgangm

  1. gang die toegang geeft tot een object zodat de brandweer dat object bij brand kan blussen
    • „Er doen zich nog steeds branden in de kledingfabrieken voor”, zegt Rob Wayss, directeur van Accord in Dhaka, „maar het maakt veel verschil of er op tijd een brandalarm in het gebouw afgaat, sprinklerinstallaties werken en de brandgangen open zijn. Ik denk ook dat onze inspecties een belangrijke factor zijn geweest.” Bedrijven die niet aan de voorschriften voldoen, moeten met een verbeterplan komen, waarna nieuwe inspecties volgen.[2] 
    • Die ochtend, het is 9 oktober, staan echter niet alleen de cameraploeg en Irene Moors voor de deur. Tegen de afspraken in is - verrassing - op de dag van de kennismaking óók een therapeut meegekomen. Hans Jonker, duidelijk in verwarring, krijgt voor een draaiende camera meteen zijn eerste therapie-opdracht. Er ligt een ladder in de brandgang. Hans mag hem gaan halen, en dan tegen de gevel van zijn huis omhoog proberen te klimmen.[3]  
  2. gang die als doel heeft de uitbreiding van een brand te verhinderen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Floris van Straaten 28 december 2016
  3. NRC Lineke Nieber 23 november 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be