Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bra·ce·let
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bracelet braceletten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de braceletm

  1. (sieraden) band van vaak edel metaal die om de pols of onderarm wordt gedragen
    • (…) ook de rozen op een witgouden bracelet, maar dan in diamant-slijpvorm bloeien eeuwig door. [3]
    1. (Suriname) schakelarmband
      • De heer Marijnen ontving persoonlijk nog een paar gouden manchetknopen terwijl premier Pengel mevrouw Marijnen een gouden bracelet en een armband, vervaardigd van goud en bauxiet, ten geschenke gaf. [4]
  2. (figuurlijk) (verouderd) twee aan elkaar verbonden metalen boeien die om de pols worden vastgemaakt
    • De Cliever, zo zeggen de stukken, dreigde een ieder met proces, braceletten (handboeien) en schavot. Voor eenvoudige gemeenteleden waren dat uit de mond van een dominee uiteraard zwaarwegende dreigementen. [5]
  3. (plantkunde) naam voor een boom Erythroxylum havanense   die voorkomt op de Bovenwindse eilanden
    De bladeren zijn ovaal en bij de voet heel smal, de stelen van de bloeiwijzen hebben na het bloeien veel schubben, de vruchtjes zijn een halve centimeter lang.
Synoniemen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
bracelet bracelets

Zelfstandig naamwoord

bracelet

  1. armband