Nederlands

 
Handboeien.
 
Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·boei
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handboei handboeien
verkleinwoord handboeitje handboeitjes

Zelfstandig naamwoord

de handboeiv / m

  1. een paar aan elkaar verbonden afsluitbare ringen, meestal van staal of een moeilijk te breken kunststof vervaardigd waarmee iemand de handen gebonden worden
     De hindoestaanse gebedsgenezer is door zijn moordenaars - de man was samen met een vrouw - ernstig mishandeld en verminkt. Hij is geschopt, met een gordijnroede geslagen en in zijn been gestoken. Ook propten de daders een onderbroek in zijn mond en boeiden ze hem met handboeien.[1]
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
handboeien

handboei

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handboeien
    • Ik handboei. 
  2. gebiedende wijs van handboeien
    • Handboei! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handboeien
    • Handboei je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “15 jaar cel voor moord op gebedsgenezer” (19 juli 2011), Reformatorisch Dagblad
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be