braadkip
  • braad·kip
enkelvoud meervoud
naamwoord braadkip braadkippen
verkleinwoord

de braadkipv

  1. jonge kip die geschikt is om te braden
    • Het regende en het was koud, dus bracht ik maar een bezoek aan een warenhuis waar een enorm assortiment muisgrijze stropdassen en Erich Honneckerhoeden te koop werd aangeboden. In de restaurantafdeling serveerde men een Broiler, de bij de Oost-Duitsers zo populaire braadkip. Het gerecht werd opgediend met glimpiepers en een kwak Rotkohl die treffende gelijkenis vertoonde met babypoep. Ik at er niets van, maar was wel vijf mark kwijt. Nu die andere twintig nog.[2] 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC René Guljé 27 oktober 1999
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be