bovenmeester
- bo·ven·mees·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bovenmeester | bovenmeesters |
verkleinwoord | bovenmeestertje | bovenmeestertjes |
de bovenmeester m
- (figuurlijk) iemand die het beter denkt te weten dan anderen
- ▸ Loe de Jong kreeg tijdens de bezetting voor het eerst bekendheid als spreker voor Radio Oranje, de verzetszender die uitzond vanuit Londen. Door de televisieserie De Bezetting vergrootte hij in de zestiger jaren zijn gezag als oorlogshistoricus. Hij werd de strenge, veel gekritiseerde bovenmeester van de indeling tussen Goed en Fout. In 1988 voltooide hij zijn kolossale werk: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Hij was eraan begonnen in 1969. De 27 boeken maten bij elkaar gezet een meter en zeventien centimeter.[2]
- (onderwijs) (verouderd) leraar met een hogere rang dan de ondermeester; hoofd van een lagere school
- ▸ Een collega herinnert zich: "Ze vlogen hier, ze vlogen daar, trokken zijn zijn jas, aan zijn beenen en lachten, dat men zelf mee moest lachen, of men wilde of niet om de onschuldige pret van de kinderen en den bovenmeester."[3]
- [1] betweter
- Het woord bovenmeester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Loe de Jong kende geen grijstinten” (Donderdag 24 april 2014, 07:45), NOS
- ↑ Weblink bron “'Leraren nodig met plezier in het vak'” (Zondag 10 oktober 2010, 11:47), NOS