• on·der·mees·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord ondermeester ondermeesters
verkleinwoord

de ondermeesterm [2]

  1. (onderwijs) (beroep) onderwijzer van een lagere rang
    • Gerrit Klaassen had eens eene juttepeer, die erg beurs was, op zijn stoel gelegd, en toen de ondermeester er op ging zitten stoof hij op, als een duiveltje uit een doosje, greep Gerrit hij zijn kladden en zei: ‘jou zal ik op je verd..... geven’. [3]