bovengedeelte van een kolom
  • bo·ven·ge·deel·te
enkelvoud meervoud
naamwoord bovengedeelte bovengedeelten
bovengedeeltes
verkleinwoord

het bovengedeelteo

  1. deel wat aan de bovenkant staat
     De locomotief en onze wagon stonden vlak bij de trap die naar het bovengedeelte van het station leidde, waar winkels, kaartloketten en restaurants waren.[2]
     Op beelden is te zien dat het bovengedeelte van de bus helemaal in elkaar gedrukt is. De ramen zijn weg en het dak is tegen de bovenkant van de stoelen aangedrukt.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “30 Denen gewond bij busongeluk” (09-06-2013), NOS