borduurwerk
  • bor·duur·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord borduurwerk borduurwerken
verkleinwoord borduurwerkje borduurwerkjes

het borduurwerko

  1. iets wat men geborduurd heeft op aan het borduren is
     De vorstin, uitgedijd en blozend, zat met haar borduurwerkje in haar handen in een fauteuil en praatte aan één stuk door, het was een ware stortvloed van Petersburgse herinneringen en Petersburgse frasen.[2]
     "Mensen hadden behoefte aan iets dat verenigt. Je kunt niet protesteren zonder gemeenschappelijke deler", zegt Vjatsjorka. Zelf werkte hij mee aan een kunstproject dat oude symbolen verwerkt in hippe spullen, zoals hemden met traditioneel borduurwerk.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Chiem Balduk
    “'Mars voor nieuw Wit-Rusland' op komst, met eigen cultuur als politiek wapen” (22-08-2020), NOS