meisje aan het borduren
  • bor·du·ren
  • In de betekenis van ‘figuren naaien’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
borduren
borduurde
geborduurd
zwak -d volledig

borduren

  1. overgankelijk met naald en draad versieringen aanbrengen op een stuk weefsel
    • In Amsterdam kun je nieuw werk bezichtigen van Michael Raedecker. Geen felle kleuren meer, hij borduurt nu vooral in grijs.[3] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]