• bonde·be·folk·ning
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bondebefolkning     m: bondebefolkningen
v: bondebefolkninga  
  bondebefolkninger     bondebefolkningene  
genitief   bondebefolknings     m: bondebefolkningens
v: bondebefolkningas  
  bondebefolkningers     bondebefolkningenes  

bondebefolkning, m / v

  1. (sociologie) boerenbevolking, landbevolking, rurale bevolking
    «Hun [Nobelprisvinner Rigoberta Menchu] er den fremste talskvinnen for Guatemalas undertrykte indianer- og bondebefolkning. [1]»
    Zij [Nobelprijswinnaares Rigoberta Menchu] is de belangrijkste woordvoerster van Guatemala's onderdrukte Indiase en boerenbevolking.
  1. dags dato / 1992 ("de datum van vandaag / 1992")
    Krant: Laagendalsposten, Torsdag 19. Desember 1992, Nr. 294, 100. årgang, pagina 28