• bol·lig
  • afleiding van bol met het achtervoegsel -ig [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bollig bolliger bolligst
verbogen bollige bolligere bolligste
partitief bolligs bolligers -

bollig

  1. met een ronde vorm die wat opgezwollen lijkt
    • In Utrecht ontmoeten we Olga (19) in een klassieke, donkerblauwe jas. Met haar speelse muts en de rest van haar outfit ziet ze eruit als een Manga-meisje. Bovendien is de jas een voorbeeld van hoe zo'n klassieker is aangepast, hij is smaller en minder bollig en dat maakt hem modern. [2] 
    • Een snelle inventarisatie leerde dat het iene-miene ook in Scandinavië voorkomt (in Denemarken: ene mene ming mang) en dat ook het `iet wiet waait weg' internationaal is (eia weia weg). Zelfs het olleke-bolleke, in Nederland van lieverlee verworden tot een wezenloos spelletje, kent bredere verspreiding. Het Britse `inty-minty tibbelty fig' eindigt met: ollige bollige go. Aan noemenswaardige duiding zijn de verzamelaars nog niet toegekomen. [3] 
     Wim had ook bij ons gegeten, rood en bollig zat hij in ons midden.[4]
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jetty Ferwerda 10 december 2005 Hè, watte?
  3. NRC Karel Knip 4 september 2004 Afteltduiding
  4.   Weblink bron “De dochter van Joop ter Heul.” (ca. 1945), De Erven Loosjes, Haarlem, p. 245
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be