Nederlands

 
1. Een bobolink (Dolichonyx oryzivorus)
Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·bo·link
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bobolink bobolinks
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bobolinkv / m

  1. (zangvogels) naam van een soort weidevogel Dolichonyx oryzivorus  , die als trekvogel leeft in Noord- en Zuid-Amerika
     Tropische vogels als katvogel, bobolink en Amerikaanse roodstaart zingen in de bomen, je hoort het zoemen van cicaden.[1]
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Jessica de Korte
    “Op de fiets langs de oostkust van autoland Amerika” (26 april 2019) op nrc.nl