blossom
- Geluid: blossom (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈblɑ.səm/
- blos·som
- erfwoord, via Middelengels blosme van Angelsaksisch blostm
enkelvoud | meervoud |
---|---|
blossom | blossoms |
blossom
- (plantkunde) bloesem
- (plantkunde) bloei, bloeiperiode, bloeitijd
- (figuurlijk) bloei, bloeiperiode, bloeitijd
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to blossom |
he/she/it | blossoms |
verleden tijd | blossomed |
voltooid deelwoord |
blossomed |
onvoltooid deelwoord |
blossoming |
gebiedende wijs | blossom |
blossom
- (plantkunde) bloeien, in bloei staan
- (figuurlijk) bloeien, een bloeitijd beleven
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "blossom" herkend door:
99 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be