1. Tante Saar   stond als bloemenvrouw 60 jaar met haar kraam op het Rembrandtplein  .
  • bloe·men·vrouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bloemenvrouw bloemenvrouwen
verkleinwoord - -

de bloemenvrouwv

  1. (beroep) verkoopster van boeketten of losse bloemen
    Vooral gangbaar als de verkoop gebeurt vanuit een kraam of een meegedragen voorraad.
     Al heel vroeg heeft de bloemenvrouw
    haar kraampje ingericht.
    De rozen zijn nog nat van dauw,
    de tulpen zijn nog dicht.
    [1]
  1.   Weblink bron
    Mies Bouhuys
    “De twaalf mannetjes. : Zomer” (1957), Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam, p. 18 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren