bloembol
- bloem·bol
- samenstelling van bloem en bol
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bloembol | bloembollen |
verkleinwoord | bloembolletje | bloembolletjes |
de bloembol m
- (plantkunde) bolvormig stengeldeel van een plant, onder de grond
- - Nederland exporteert veel bloembollen zoals tulpen en hyacinten.
- - De Hollandse tulpenmanie in de Gouden Eeuw heeft naam gemaakt als de eerste economische bubbel in de geschiedenis. Er werd gespeculeerd op tulpen die nog in de grond zaten, en rond het hoogtepunt in 1637 zou één enkele bloembol net zoveel waard zijn geweest als een grachtenpand - waarna de zeepbel uiteenspatte. De parallellen met het heden liggen voor het oprapen, maar Koek benadrukt dat het in Tulpmania niet primair om de economische crisis gaat: „Het gaat echt om de túlp.”[1]
1. bolvormig stengeldeel van een plant, onder de grond
- Het woord bloembol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bloembol" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Joep Stapel NRC 30 april 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be