• blan·ket·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blanketten
blankette
geblanket
zwak -t volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

blanketten

  1. overgankelijk (cosmetica) witmaken met smeersel of poeder
    • Ze verft haar haar niet langer, ook haar huid blanket ze niet. [2]
  2. (figuurlijk) door uiterlijke verfraaiingen verbergen
    • (…) ge zijt een veinzer, ge blanket uw vuigheid. [3]
  • [1]  die haar aangezigt blanket, peinst op haren aars
    makeup is voor domme vrouwen

de blankettenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blanket (cosmetica, soort peer)