• black-out
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘tijdelijk verlies van bewustzijn’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
  • samenstelling uit het Engels van black en out
enkelvoud meervoud
naamwoord black-out black-outs
verkleinwoord

de black-outm [2]

  1. tijdelijke verlies van bewustzijn
    • Het auto-ongeval was veroorzaakt door een chauffeur die een black-out kreeg. 
  2. tijdelijk verlies van verstandelijke capaciteiten
    • Ik was zo zenuwachtig voor mijn examen dat ik een black-out kreeg en alle vragen verkeerd beantwoordde.  
vervoeging van
black-outen

black-out

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van black-outen
  2. gebiedende wijs van black-outen
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]