• blè·ren
  • Uit Proto-Germaans *blarjan- "luid geluid maken" (waarschijnlijk een klanknabootsend woord), vergelijk Middelnederduits blerren, blarren, Middelhoogduits blerren, modern Duits plärren, (Alemannisch) bläre, modern Fries blêrje, Middelengels bleren (maar modern Engels blare "loeien" uit het Nederlands) [1]
  • In de betekenis van ‘blaten, schreeuwen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1451 [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blèren
blèrde
geblèrd
zwak -d volledig

blèren

  1. inergatief heel hard huilen
  2. inergatief (dierengeluid) blaten
92 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]