• bin·nen·krij·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binnenkrijgen
kreeg binnen
binnengekregen
klasse 1 volledig

binnenkrijgen

  1. iets ongewild inslikken
    • De drenkeling had veel zout water binnengekregen. 
  2. iets ontvangen, bijvoorbeeld per post
    • Hij had zijn uitkering nog niet binnengekregen.