• neh·men
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nehmen
/ˈneːmən/
nahm
/naːm/
genommen
/gəˈnɔmən/
Klasse 4 sterk volledig

nehmen

  1. nemen
    «Das Wort nehmen»
    Het woord nemen
    «Den Zug nehmen»
    De trein nemen