• bij·kom·stig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord bijkomstigheid bijkomstigheden
verkleinwoord bijkomstigheidje bijkomstigheidjes

de bijkomstigheidv

  1. toevallige omstandigheid
    • Een aangename bijkomstigheid is dat de afgravingen dicht bij zee liggen. 
  2. een niet zo belangrijke omstandigheid
     Het overige was vanuit hun gezichtspunt een prettige bijkomstigheid.[1]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]