biels
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- biels
Woordherkomst en -opbouw
- biel zn met de uitgang -s, van Frans bille, in de betekenis van ‘dwarsligger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914; omdat het vaak gebruikte "biels" niet als meervoud werd herkend, is het gestapelde meervoud "bielzen" in zwang gekomen [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biels | bielzen bielsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (spoorwegen) houten dwarsligger gebruikt bij aanleg van spoorwegen
Vertalingen
1. houten dwarsligger
Zelfstandig naamwoord
de biels mv
Gangbaarheid
- Het woord biels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "biels" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ biels op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "biels" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be