biel
- biel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwarsligger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biel | biels |
verkleinwoord | bieltje | bieltjes |
- (spoorwegen) (verouderd) biels, houten dwarsligger gebruikt bij aanleg van spoorbanen
- Het woord biel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "biel" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "biel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ biel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ biel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be