• be·won·de·ren
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘eerbied hebben’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
  • afgeleid van wonderen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewonderen
bewonderde
bewonderd
zwak -d volledig

bewonderen

  1. overgankelijk bekijken met respect, iets zo goed vinden dat je het haast een wonder vindt
    • De jongen bewonderde zijn vader. 
     Ik hou van je. Ik bewonder je. Je bent zo sterk. In mijn wereld dringt geen geluid meer door.[3]
     Mirren bedankte de koningin "uit naam van al uw trouwe onderdanen" en sprak bewondering uit voor haar "onwankelbare hoop, ondersteuning en leiderschap" in de afgelopen zeventig jaar. "We prijzen en bewonderen de manier waarop u vaardig en waardig staatszaken verricht."[4]
  2. iets heel mooi vinden
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]