Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·to·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van de stam van betogen met het achtervoegsel -er.
enkelvoud meervoud
naamwoord betoger betogers
verkleinwoord betogertje betogertjes

Zelfstandig naamwoord

de betogerm

  1. iemand die meedoet met een protestmars
    • De politie treedt hard op tegen de betogers. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be