bespeuren
- be·speu·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bespeuren |
bespeurde |
bespeurd |
zwak -d | volledig |
bespeuren
- overgankelijk met aanzienlijke moeite waarnemen, bemerken
- Hij bespeurde daarin een poging de boel op te lichten.
1. met aanzienlijke moeite waarnemen
- Het woord bespeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespeuren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be