vislumbrar
- vis·lum·brar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vislumbrar |
vislumbraba |
vislumbrado |
volledig |
vislumbrar
- overgankelijk onduidelijk zien, vaag zien
- een flauw idee hebben van
- ontwaren, gewaarworden, bespeuren
- vislumbrar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española