• be·reik
enkelvoud meervoud
naamwoord bereik -
verkleinwoord - -

het bereiko

  1. de afstand die afgelegd kan worden, de invloed die uitgeoefend kan worden
    • Wat is het bereik van je nieuwe auto? 
    • Het bereik van deze krant is heel groot 
  2. beschikbaar zijn van een bruikbaar wifi- of gsm-signaal
     Hier in de uitgestrekte woestijn was er weinig tot geen internetverbinding, maar zodra ik een hoge bergpas overliep checkte ik altijd even of er daar misschien wél bereik was doordat er een stad in de verte lag.[2]
  • buiten het bereik liggen
te moeilijk voor iemand om te doen
 Want wat een matig gedresseerde aap voor elkaar kon krijgen, lag buiten het bereik van met name haar vader.[3]
vervoeging van
bereiken

bereik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bereiken
    • Ik bereik. 
  2. gebiedende wijs van bereiken
    • Bereik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bereiken
    • Bereik je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. bereik op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be